Porcellio scaber

Determinatie (---> direct naar de determinatietabel)

Het lichaam van een pissebed is onder te verdelen in drie stukken: de kop (met één segment), de thorax of het pereon (of pereion; met zeven segmenten) en het abdomen of het pleon (met zes segmenten).

Kop
De meeste pissebedden bezitten twee samengestelde ogen die uit meerdere ocellen zijn opgebouwd. Uitzonderingen hierop zijn Platyarthrus hoffmannseggi en Metatrichoniscoides leydigii zonder ogen, soorten uit het genus Trichoniscoides waarbij beide ogen bestaan uit één ocel, Trichoniscus-soorten waarbij de ogen uit drie ocellen zijn samengesteld en Ligia oceanica en Ligidium hypnorum met twee samengestelde ogen die lijken op het insectenoog. Schuin onder de ogen zitten twee paar 'voelers'. De grootste twee zijn de antennen die zijn opgebouwd uit de pedunkel of steel en het flagellum of flagel. Het laatste leedje van de flagel draagt soms een bundeltje kleine haren. Tussen de antennen bevinden zich de twee veel kleinere antennulae.

Pereon
Het pereon bestaat uit zeven segmenten, de pereonieten genaamd. Een pereoniet kan voorzien zijn van haren, knobbeltjes of stekeltjes. Ieder segment draagt één paar poten of pereiopoden, die gelijk van vorm zijn en aangehecht zijn aan de pereoniet. De poten zijn opgebouwd uit zeven leden en dragen haren of stekels. De zevende poot van het mannetje is voorzien van enkelvoudige of gespleten doorns en andere uitstulpingen die van belang zijn bij het op naam brengen van de soort. In het broedseizoen ontwikkelen bevruchte vrouwtjes tussen de poten een broedbuidel of marsupium. Na de copulatie ondergaan de vrouw­tjes een speciale vervelling waarin de oöstegieten, een serie elkaar overlappende plaatjes, worden gevormd, die aan het tweede tot en met het vijfde lichaamssegment, tussen de poten, zijn aangehecht. De oöstegieten vormen de broedbuidel. Deze buidel, waarin de eieren zich ontwikkelen tot embryo's, is bij de meeste landpissebedden afge­sloten van de buitenwereld en met lichaamsvloeistof gevuld.

Pleon
Het pleon is altijd veel korter dan het pereon. Het laatste segment, het telson, verschilt van vorm tussen soorten en draagt aan de onderzijde de uropoden die sterk kunnen variëren in grootte en vorm. Uropoden doen dienst bij het uitscheiden 1e paar pleopoden Porcellio scaber van overtollig water en afvalstoffen. Aan de onderzijde van het pleon bevinden zich plaatvormige aanhangsels, de pleopoden. Deze bestaan uit paren van twee over elkaar gelegen plaatjes. Het bovenste plaatje doet dienst als bescherming voor het onderste plaatjes dat functioneert als een 'kieuw' of pleo­podale 'long' voor de zuurstofvoorziening. De Porcellionidae en Armadillidiidae hebben twee paar, de Cylisticidae en Trachelipidae vijf paar van deze 'kieuwen' of 'longen'; bij levende dieren zijn deze met het blote oog zichtbaar als witte vlekken. Bij het mannetje zijn de eerste twee pleopoden omgevormd tot een soortspecifiek copulatieorgaan (figuur links; Porcellio scaber). Tussen de endopodieten, de basale delen van de pleopoden, ligt de gentitale papil waarmee het sperma wordt overgedragen naar het vrouwtje. Het vrouwtje heeft geen uitwendige genitale kenmerken.

Op basis van de vorm van het lichaam en het gedrag worden vier groepen landpissebedden onder­scheiden; de 'renners', de 'oprollers', de 'kruipers' en de 'vastklampers' (Schmalfuss 1984). De 'ren­ners' zijn slank van bouw, met lange poten, en rennen bij verstoring zeer snel naar een schuilplaats. Voorbeelden zijn Ligia oceanica, Ligidium hypnorum en Philoscia muscorum. De 'vastklampers' zijn breder en platter van bouw en drukken zich bij verstoring tegen de ondergrond aan. Oniscus asellus en Platy­arthrus hoffmannseggi zijn typische vastklampers. De 'oprollers' zijn slanke, gewelfde pissebedden die zich bij verstoring direct oprollen tot een kogeltje. Tot deze groep behoren bijvoorbeeld de Armadillidium-soorten, Cylisticus convexus, Eluma caelatum en Porcellium conspersum. 'Kruipers' zijn kleine cylin­drische, trage dieren met korte poten. Ze zijn goed aangepast aan een ondergronds en gravend bestaan. Voorbeelden zijn Haplophthalmus-soorten, Metatrichoniscoides leydigii en de Trichoniscoides-soorten.

Het onderscheid tussen juveniel en adult
De meeste pissebedden worden met zes pootparen geboren. De volgende onvolwassen stadia hebben, net als de adulten, zeven paar poten. De eerste-stadiumjuvenielen zijn bijna zonder uitzondering wit of zeer licht van kleur. Bij elke vervelling wordt het lichaam groter en worden de kleuren meer uitgesproken. Met enige ervaring zijn de meeste pissebedden te herkennen zonder de aanwezigheid van voortplantingsstructuren. Met uitzondering van de allereerste stadia zijn juveniele pissebedden vaak goed op naam te brengen.

Het onderscheid tussen vrouwtjes en mannetjes
Bij de landpissebedden zijn bij de mannetjes de eerste twee pleopoden van het abdomen omge­vormd tot een copulatieorgaan. Het bovenste plaatje (de exopodiet) van de eerste pleopode is wat puntiger en vaak voorzien van extra stekeltjes, maar verschilt verder meestal niet zoveel van de exo­podiet van de andere pleopoden, terwijl de exo­podiet van de tweede pleopode vaak puntig is verlengd. Het onderste plaatje, de endopodiet, daarentegen is sterk vervormd tot puntige stiletten met allerlei aanhangsels. Tussen de endopodieten van de eerste pleopode ligt de genitale papil waarmee het sperma wordt overgedragen naar de vrouwtjes. De vorm van deze pleopoden bij de mannetjes is specifiek voor de soort en dus een belangrijk en betrouwbaar determinatiekenmerk. Verder zijn bij de mannetjes vaak op het zevende pootpaar soortspecifieke kenmerken te vinden. Bij de vrouwtjes zijn geen uitwendige genitale ken­merken aanwezig. Alle pleopoden zijn van een vergelijkbare vorm.

Genitaliën uitprepareren
Net als bij andere ongewervelden is voor een zekere determinatie het bestuderen van de genitaliën soms onontbeerlijk. Dit geldt met name voor de kleinere soorten landpissebedden. Is men meer ervaren in het herkennen van pissebedden, dan is vaak zonder bestudering van de genitaliën een soort te benoemen. Voor het op naam brengen van sommige soorten is het noodzakelijk een preparaat te maken, meestal van de prepareerspullen voortplantingsorganen (figuur xb en xc: prepareerspullen). Bij pissebedden zijn, naast de voortplantingsorganen, soms andere structuren van belang, zoals de zevende looppoot van het mannetje. Voor inwendig onderzoek en het prepareren van de mannelijke pleopoden van kleine soorten is het beter om de dieren eerst 24 uur te fixeren in 4% formaline (bijtend!) en daarna de dieren over te brengen in 70% alcohol. Door deze fixatie worden de dieren wat harder, wat het prepareren vergemakkelijkt. Gevorderden kunnen deze tussenstap overslaan en direct prepareren vanuit alcohol.

Voor het bestuderen van de pleopoden, antennen en pereiopoden van landpissebedden wordt het exemplaar vanuit de alcohol overgebracht naar een objectglas met een uitsparing of een klein schaaltje. Deze uitsparing kun je zelf maken met behulp van een elektrische boor voorzien van een slijpsteentje. Je kunt dan kleinere uitsparingen maken dan bij kant-en-klare glaasjes. In deze uitsparing breng je een aantal druppels onderzoekvloeistof aan, een mengsel van glycerine en geconcentreerd melkzuur, in een verhouding van 1:1, waarin je het exemplaar legt. Met puntige pincetten (die zijn niet goedkoop maar maken het prepareren stukken gemakkelijker!) en prepareernaalden (dunne maat 000 insectenspelden in een houdertje, te bestellen bij Vermandel in Hulst) worden de poten, antennen en pleopoden voorzichtig losgemaakt (figuur x). De rest van het lichaam verwijder je uit de vloeistof. Grote individuen kun je direct in de alcohol prepareren en dan de lichaamsdelen overbrengen naar het objectglas. Bij kleine soorten is dit ondoenlijk en is het beter om op het objectglas te prepareren en overtollig materiaal te verwijderen. Na preparatie wordt een dekglas voorzichtig over de druppel gelegd en moet het preparaat twee weken drogen waarna de zijranden van het dekglas worden bestreken met nagellak (blank) om uitdrogen te voorkomen. Het spreekt vanzelf dat het objectglas van dezelfde informatie wordt voorzien als de collectiebuisjes. Dus soortnaam, vindplaats (met coördinaten), datum en verzamelaar. Eventueel een collectienummer waaronder nog meer informatie kan worden opgeslagen. Met een lichtmicroscoop kan het preparaat worden bekeken, bij een vergroting van 200x.


© EIS Kenniscentrum Insecten en andere ongewervelden
Werkgroep Landpissebedden (Isopoda) - Zuideinde 56, 1551 EK Westzaan, Matty Berg - laatste update: 22-5-2015.